
Hoe en wanneer breng jij het dyslexierisico van leerlingen in kaart?

Wist je dat veel wetenschappelijk onderzoek naar dyslexie plaatsvindt met kinderen die nog niet kunnen lezen en spellen? Er is dan uiteraard nog geen diagnose, maar door met kinderen met een verhoogde kans op dyslexie te werken, weet je als onderzoeker zeker dat 30% tot 60% van de kinderen die deelnemen later een diagnose zullen krijgen. Jonge kinderen en zelfs baby’s uit gezinnen met dyslexie worden dan ook vaak uitgenodigd voor wetenschappelijk onderzoek naar dyslexie.

Vroege signalen van dyslexie
Dit onderzoek met zogenoemde risicokinderen heeft ons veel geleerd over vroege signalen van dyslexie. Zo weten we inmiddels, dat kinderen met dyslexie lang voordat ze leren lezen al moeite hebben met het onderscheiden van spraakklanken. En ook dat er kleine verschillen te zien zijn in de hersenen van baby’s die later de diagnose dyslexie krijgen. Aangezien er direct vanaf de geboorte dus al signalen zijn, vraag je je misschien af of we dan de diagnose dyslexie niet wat eerder zouden kunnen stellen. Maar dat is helaas niet mogelijk. Dit soort studies worden altijd met groepen kinderen gedaan en dat je verschillen tussen groepen vindt, wil niet direct zeggen dat je daarmee ook echt iets over het individu kunt zeggen. Zo weten we bijvoorbeeld ook dat mensen in de Verenigde Staten zwaarder zijn dan het gemiddelde in de wereld. Maar er zijn binnen de groep Amerikanen nog steeds grote verschillen in lichaamsgewicht. Voor het stellen van een diagnose dyslexie is het daarom ook echt nodig tests af te nemen en te weten hoe het lezen en spellen zich ontwikkelt.
“Er zijn drie dingen waar je op kunt letten om vanaf het begin het risico in te kunnen schatten: erfelijke factoren, de thuisomgeving en vroege indicaties.”
– Dr. Sebastián Aravena
Alertheid vanaf groep 1
Maar ook als je nog geen diagnose kunt stellen, is het interessant te weten welke leerlingen een verhoogd risico op dyslexie hebben. Deze leerlingen kun je immers al vanaf groep 1 extra ondersteuning bieden om zo de kans op een gezonde lees- en spellingontwikkeling te vergroten. Er zijn drie dingen waar je op kunt letten om vanaf het begin het risico in te kunnen schatten: erfelijke factoren, de thuisomgeving en vroege indicaties.
1. Dyslexie in de familie
Het eerste wat je wilt weten: komen er ernstige leesproblemen in de directe familie voor? Als dat zo is, dan spreken we van ‘erfelijke belasting’. Dit betekent dat de kans op dyslexie bijna tien keer groter is dan normaal. Dit geldt voor álle leerlingen, dus ook voor de groep met een NT2-achtergrond. Zorg dus altijd dat je van jouw leerling weet of er erfelijke belasting is. Je kunt dit de ouders gewoon vragen. Let op dat het wel alleen om de directe familie gaat (moeder, vader, broertjes en zusjes) en niet om neefjes, nichtjes, ooms en tantes, want dan heeft iedereen wel iemand in de familie met leesproblemen.
2. Mate van ondersteuning in de thuissituatie
Het tweede wat je wilt weten om het risico op leesproblemen te voorspellen, is de mate waarin de directe omgeving van de leerling
ondersteunend is voor de leesontwikkeling. Als ouders zelf veel lezen en veel voorlezen, met hun kind praten over verhalen, regelmatig naar de bibliotheek gaan, er boeken in huis zijn en helpen de aandacht op letters en woorden, dan maakt dat de kans op leesproblemen kleiner. De alarmbellen moeten vooral gaan rinkelen, als een leerling erfelijk belast is én een weinig ondersteunende directe omgeving heeft. Idealiter heeft school de risico’s al vanaf groep 1 in beeld. Een oudervragenlijst kan helpen om deze informatie systematisch te verzamelen.
3. Vroege indicaties
Wetenschappelijk onderzoek laat zien dat er bij kinderen met dyslexie al lang voordat ze leren lezen en spellen signalen zijn, die op dyslexie kunnen wijzen. Hoe beter je deze herkent, hoe eerder en effectiever je jouw leerling passende ondersteuning kunt bieden. Het is opvallend te noemen, als een kind in vergelijking met leeftijdgenoten moeite heeft met:
- Het leren van letter-klankkoppelingen
- Rijmen
- Het onthouden van namen van klasgenoten
- Op woorden kunnen komen
- De uitspraak van woorden
- Het nazeggen van woorden/zinnen
- Het onthouden van rijtjes (zoals dagen van de week)
- Klankopdrachten (zoals woorden in losse klanken zeggen of woorden bedenken met een bepaalde beginklank)
Kinderen verschillen uiteraard in hoe snel ze zich met dit soort vaardigheden ontwikkelen. Eén indicatie zegt daarom nog niet zoveel. Vooral leerlingen die moeite hebben met verschillende van bovengenoemde vaardigheden, hebben een grotere kans op dyslexie. Door vroeg te signaleren, kun je eerder handelen bij een vermoeden van dyslexie. Je kunt jouw leerling hierdoor eerder de ondersteuning bieden die nodig is en tijdig verwijzen voor diagnostisch onderzoek. Dit is niet alleen gunstig voor de ontwikkeling van de leesvaardigheid, maar ook voor het zelfvertrouwen en welbevinden van je leerling.
