meisje in klas

Termen intelligentieonderzoek

In het dyslexieonderzoek worden de termen WAIS-IV en WISC-V gebruikt. Deze worden hieronder uitgebreid toegelicht.

Uitleg van termen

WAIS IV

De vierde editie van de Wechsler Adult Intelligence Scales (WAIS-IV) is de meest gebruikte intelligentietest in Nederland en Vlaanderen. De WAIS-IV bestaat uit 15 subtests (taken, opdrachten) die verschillende vaardigheden meten. Binnen deze intelligentietest kunnen vier indexschalen afgeleid worden: Verbaal Begrip Index (VBI), Perceptueel Redeneren Index (PRI), Werkgeheugen Index (Wgl) en Verwerkingssnelheid Index (Vsl). De subtests uit de Verbaal Begrip Indexschaal meten die verbale vaardigheden die redeneren, begrip en conceptualisering vereisen, zoals woordkennis. De subtests uit de indexschaal Perceptueel Redeneren meten non-verbaal redeneren en perceptuele organisatie, vaardigheden die omschreven kunnen worden als ‘handelingsvaardigheden’. De subtests uit de indexschaal Werkgeheugen meten het werkgeheugen, aandacht en concentratie. De subtests uit de Verwerkingssnelheid Index meten de snelheid van mentale en schrijf-motorische verwerking.

Tijdens een diagnostisch onderzoek wordt een combinatie van subtests afgenomen. De subtests van de WAIS-IV:

  1. Blokpatronen (BP): de cliënt bekijkt binnen een bepaalde tijdslimiet een driedimensionaal model of een afbeelding en gebruikt rood-witte blokken om het patroon na te bouwen.
  2. Overeenkomsten (OV): de cliënt krijgt twee woorden voorgelegd die alledaagse voorwerpen of concepten vertegenwoordigen en beschrijft hoe deze overeenkomen.
  3. Cijferreeksen (CR): bij Cijferreeksen Voorwaarts krijgt de cliënt een reeks cijfers voorgelezen en herhaalt de cijfers in dezelfde volgorde. Bij Cijferreeksen Achterwaarts krijgt de cliënt een reeks cijfers voorgelezen en herhaalt de cijfers in omgekeerde volgorde. Bij Cijferreeksen Sorteren krijgt de cliënt een reeks cijfers voorgelezen en herhaalt de cijfers in oplopende volgorde.
  4. Matrix Redeneren (MR): de cliënt krijgt een matrix of serie gepresenteerd waarvan een deel ontbreekt en selecteert het ontbrekende deel uit de antwoordopties.
  5. Woordenschat (WS): bij de visuele items benoemt de cliënt de afbeelding. Bij de verbale items geeft de cliënt definities van termen die via woord en beeld worden gepresenteerd.
  6. Rekenen (RE): de cliënt lost zonder pen en papier binnen een bepaalde tijdslimiet een serie rekenproblemen op.
  7. Symbool Zoeken (SZ): de cliënt moet binnen een bepaalde tijdslimiet aangeven of één van de twee figuren uit een doelgroep in een zoekgroep aanwezig is.
  8. Figuur Samenstellen (FS): de cliënt bekijkt binnen een bepaalde tijdslimiet een afbeelding en selecteert de drie antwoordopties die samen de afbeelding vormen.
  9. Informatie (IN): de cliënt beantwoordt vragen over zeer uiteenlopende onderwerpen die betrekking hebben op de algemene kennis.
  10. Symbool Substitutie Coderen (SSC): Met behulp van een sleutel kopieert de cliënt binnen een bepaalde tijdslimiet symbolen die gekoppeld zijn aan getallen.
  11. Cijfers en Letters Nazeggen (CLN): de cliënt krijgt een reeks cijfers en letters voorgelezen en herhaalt de cijfers in oplopende volgorde en de letters in alfabetische volgorde.
  12. Gewichten (GW): de cliënt bekijkt binnen een bepaalde tijdslimiet een weegschaal met ontbrekend(e) gewicht(en) en selecteert de antwoordoptie waarmee de weegschaal in evenwicht blijft.
  13. Begrijpen (BG): de cliënt beantwoordt vragen op basis van zijn/haar begrip van algemene principes en sociale situaties.
  14. Figuur Zoeken (FZ): de cliënt scant binnen een bepaalde tijdslimiet een groot aantal vormen en markeert de doelvormen.
  15. Onvolledige Tekeningen (OT): de cliënt bekijkt binnen een bepaalde tijdslimiet een tekening waarin een belangrijk onderdeel ontbreekt en geeft het ontbrekende onderdeel aan.

WISC-V

De vijfde editie van de Wechsler Intelligence Scales for Children (WISC-V) is de meest recente versie van de meest gebruikte kinderintelligentietest in Nederland en Vlaanderen. Deze intelligentietest is bedoeld voor kinderen van 6 t/m 16 jaar. De WISC-V bestaat uit 14 subtests (taken, opdrachten) die verschillende vaardigheden meten. Globaal kan gezegd worden dat een deel van de subtests meer een beroep doet op vaardigheden die met taal te maken hebben (Verbaal Begrip Index), terwijl andere onderdelen meer handelingsgerichte opdrachten betreffen (‘doe-taken’). Hierbij spelen onder meer goed kijken, ruimtelijk inzicht, overzicht en motoriek een rol (Visueel Ruimtelijk Index). Het Fluid Redeneren kan worden omschreven als het probleem oplossend vermogen. Bij deze index gaat het om het verwerken van nieuwe informatie, inzicht in vraagstukken en het bedenken van oplossingen. Het gaat om het ontdekken van (oorzaak-gevolg) relaties, het herkennen van onderliggende concepten en logisch redeneren. Daarnaast zijn er taken die een beroep doen op het werkgeheugen: er moet iets onthouden worden, waarmee ook een bewerking wordt uitgevoerd (Werkgeheugen Index). Tot slot wordt ook bekeken hoe vlot iemand een (visuele) taak onder tijdsdruk kan uitvoeren (Verwerkingssnelheid Index). Op alle subtests zijn de opgaven oplopend in moeilijkheidsgraad. Er wordt gekeken tot welk niveau het een kind lukt mee te komen en wanneer het te moeilijk wordt.

Tijdens een diagnostisch onderzoek wordt een combinatie van subtests afgenomen. Welke combinatie hangt af van het soort onderzoek en verschilt dus per situatie.

De subtests van de WISC-V:

  1. Blokpatronen (BP): Het kind moet binnen een tijdslimiet met rood-witte blokken de bovenzijde van een driedimensionaal model of een afgebeeld patroon naleggen.
  2. Overeenkomsten (OV): Het kind krijgt twee woorden voorgelegd die alledaagse voorwerpen of concepten vertegenwoordigen en hij beschrijft in welk opzicht deze overeenkomen.
  3. Matrix Redeneren (MR): Het kind ziet een incomplete matrix of serie en selecteert de antwoordoptie die de matrix of serie compleet maakt.
  4. Cijferreeksen (CR): Het kind wordt een cijferreeks voorgelezen en gevraagd de reeks te herhalen in dezelfde volgorde (Cijferreeksen Voorwaarts), in omgekeerde volgorde (Cijferreeksen achterwaarts) en in oplopende volgorde (Cijferreeksen Sorteren).
  5. Symbool Substitutie Coderen (SSC): Met behulp van een sleutel kopieert het kind symbolen die gekoppeld zijn aan eenvoudige geometrische vormen of getallen, binnen een gespecificeerde tijdslimiet.
  6. Woordenschat (WS): Het kind krijgt eerst vier visuele stimuli aangeboden, waarbij hij benoemt wat hij ziet. Daarna krijgt het kind woorden voorgelezen waarvan hij de definitie in eigen woorden geeft.
  7. Gewichten (GW): Het kind bekijkt binnen een bepaalde tijd een weegschaal met één of meer ontbrekende gewichten en selecteert vervolgens het antwoord waarmee de weegschaal in evenwicht blijft.
  8. Figuur Samenstellen (FS): Het kind bekijkt binnen een vastgestelde tijdslimiet een afbeelding en selecteert drie puzzelstukken die samen de afbeelding vormen.
  9. Plaatjesreeksen (PR): Het kind bekijkt voor een bepaalde tijd een stimulus pagina met één of meerdere plaatjes en selecteert vervolgens (indien mogelijk) in sequentiële volgorde.
  10. Symbool Zoeken (SZ): het kind krijgt een blad voor zich met groepjes figuren. De opdracht is om zo goed en zo snel mogelijk te kijken of er in het groepje figuren één figuur staat dat precies hetzelfde is als het voorbeeldfiguur ernaast.
  11. Cijfers en letters nazeggen (CLN): Er worden reeksen voorgelezen die bestaan uit cijfers en letters. Het kind moet vervolgens de cijfers in oplopende volgorde en de letters in alfabetische volgorde herhalen.
  12. Figuur Zoeken (FZ): Het kind bekijkt binnen een bepaalde tijdslimiet twee verzamelingen (één willekeurige, één gestructureerde) van vormen en streept de doelvormen aan.
  13. Begrijpen (BG): Het kind beantwoordt vragen die betrekking hebben op zijn begrip van algemene principes en sociale situaties.
  14. Rekenen (RE): Het kind krijg een rekensom in verhaalvorm en geeft het juiste antwoord op de rekensom.

© Afname- en scoringshandleiding WISC-V