In het dyslexieonderzoek worden een aantal termen en begrippen gebruikt. Deze worden hieronder uitgebreid toegelicht.
1.Lezen
Bestaande Nederlandse woorden kunnen op twee manieren hardop gelezen worden. De eerste manier is door de letters van het woord hardop te verklanken en die spraakklanken hardop achter elkaar uit te spreken (bv. /buh/, /o/, /t/ → /bot/). Deze manier van lezen wordt wel fonologisch decoderen genoemd. De andere manier is door de uitspraak van het woord direct te produceren. Jonge lezers gebruiken vaak de decodeer-methode, maar na gerichte oefening gaat het decoderen over in de snellere directe herkenning; het proces is geautomatiseerd. Uit onderzoek blijkt dat de vaardigheid in het fonologisch decoderen belangrijk is voor de ontwikkeling van de leesvaardigheid.
2. Spellen
Om een woord op de juiste wijze te kunnen schrijven, is het onder andere belangrijk dat er kennis is van de specifieke woordkenmerken (bv. welke letters staan vaak naast elkaar en welke nooit, welke lettervolgorde is gangbaar en welke niet, spellingregels). Uit onderzoek is gebleken dat een grote groep mensen met dyslexie niet alleen leesproblemen heeft, maar ook spellingproblemen. Spelling is daarnaast gevoeliger dan lezen voor de kwaliteit van de (schoolse) instructie en leerling specifieke karakteristieken als aandacht en concentratie.
3. Dyslexie kenmerkende vaardigheden
De kennis van letter-klankrelaties en met name het automatiseren van deze relaties is een belangrijk onderdeel van het (leren) lezen en spellen (bv. Ehri, 2005). Hersenonderzoek maakt duidelijk dat er na 1 jaar leesonderwijs voldoende kennis aanwezig is over welke letter bij welke klank hoort, maar dat er nog geen sprake is van de automatisering van deze letter-klankkoppelingen (Froyen, Van Atteveldt, Bonte, & Blomert, 2008). Het vlot toepassen (en de uiteindelijke automatisering) van de letter-klankkoppeling ontwikkelt zich gedurende de gehele basisschoolperiode.
De benoemsnelheid van bekende, visuele informatie geeft inzicht in de fonologische verwerkingssnelheid: hoe snel (bij bekende, visuele informatie) een klankrepresentatie wordt opgehaald en als respons kan worden gegeven.
Fonologie heeft betrekking op spraakklanken en de klankvorm van woorden verwijst naar het vermogen om te onderkennen dat woorden uit afzonderlijke klanken bestaan (bv. ‘dier’ bestaat uit /d/, /ie/ en /r/) en deze afzonderlijk te kunnen manipuleren (bv. /been/ zonder /b/).
Bovenstaande vaardigheden zijn van groot belang voor de ontwikkeling van de lees- en spellingvaardigheid. Bij dyslectici zijn deze vaardigheden (deels) onvoldoende ontwikkeld, waardoor er problemen ontstaan in de lees- en spellingontwikkeling.
4. Algemeen intelligentieniveau
Lezen en schrijven zijn complexe (taal)vaardigheden. Vanuit wetenschappelijk onderzoek is bekend dat de relatie van deze vaardigheden met intelligentie niet sterk is. Een intelligentiebepaling geeft echter wel belangrijke informatie over de mate waarin intelligentie een rol speelt bij de ondervonden problemen. Bovendien geeft het inzicht of, en in welke mate, iemand beschikt over mogelijkheden tot compensatie. Wilt u meer weten over intelligentieonderzoek kijk dan hier: WISC-III, WISC-V, WAIS-IV
5. Algemene geheugenvaardigheid
Om duidelijkheid te kunnen verschaffen over de oorzaak van lees- en spellingproblemen, is het van belang de geheugenvaardigheid te onderzoeken. Hiermee kan namelijk uitgesloten worden of er sprake is van een algemeen geheugenprobleem. Speciale aandacht gaat hierbij uit naar talige geheugenspantaken; bij deze taken worden reeksen (cijfers of syllaben) auditief aangeboden en moeten deze in dezelfde volgorde herhaald worden. Eventuele talige geheugenspanproblemen bij dyslexie zijn waarschijnlijk eerder een gevolg van klankverwerkingsproblemen dan een onafhankelijke oorzaak.
6. Inventarisatie aandacht, gedrag en welbevinden
Op basis van een gestandaardiseerde screeningsvragenlijst SDQ (Strengths and Difficulties Questionnaire 2-17 jaar) ingevuld door ouders (en leerkracht), voorinformatie en observaties is beoordeeld of er signalen zijn voor eventuele bijkomende problemen met betrekking tot de aandacht, het gedrag en/of op sociaal-emotioneel gebied die een optimale lees- en/of spellingontwikkeling kunnen belemmeren. Deze vragenlijst kan nooit de enige bron zijn waarop een diagnose gesteld kan worden. De resultaten van de vragenlijst kunnen hooguit aanleiding geven om verder en uitgebreider onderzoek te doen naar mogelijke probleemgebieden.